Empirisch gefundeerde theorie voor literaire ontwikkeling en didactische differentiatie in de Tweede Fase
Trefwoorden:
Samenvatting
Eerder stelden we vast dat er weinig theoretische kennis is over literaire ontwikkeling in de Tweede Fase en het literatuuronderwijs geen goed doordachte, gestructureerde opbouw kent (Witte, 1999/2000). Docenten ondervinden veel problemen met differentiatie en het vaststellen van het niveau en vooruitgang bij hun leerlingen. Deze problemen wijzen erop dat het literatuuronderwijs behoort tot de ill-structured domains (Spiro, Feltovich, Jacobson, en Coulson, 1991). Dit artikel gaat over de totstandkoming van een didactisch instrumentarium dat is ontleend aan de pedagogical content knowledge (Shulman, 1986) van docenten. Met vragenlijsten en paneldiscussies zijn data verzameld over de leesniveaus van hun leerlingen en de indicaties van die leesniveaus. De analyse leidde tot elf dimensies waarmee zes opeenvolgende niveaus van literaire competentie zijn beschreven die in de Tweede Fase kunnen voorkomen. Aan die zes niveaus zijn literaire werken (wat kunnen leerlingen lezen) en type opdrachten (wat kunnen leerlingen met die teksten doen) gekoppeld. Via deze twee invalshoeken kan de literaire ontwikkeling van leerlingen in de Tweede Fase in kaart worden gebracht. De zes competentieniveaus corresponderen met niveaus uit ontwikkelingspsychologische modellen. Dit betekent dat het instrument zowel door praktijktheorie van docenten als ontwikkelingstheorie wordt ondersteund.