Kanttekeningen bij de reactie van Imelman

Auteurs

  • B. Spiecker

Samenvatting

Na het beëindigen van het artikel 'Idolen en Idealen'(P.S., 1974, p. 350356) kreeg ik de dissertatie vanImelman onder ogen (Plaats en inhoud van een pertonale pedagogiek; 1974). In deze studie wordt onseen benadering van het wezenlijke der opvoedinggepresenteerd in 'een ontologie der opvoedingvan fenomenologische aard' (p. 4). Het behoeft danook geen verwondering te wekken dat men in ditWerk geconfronteerd wordt met uitspraken als:Persoon, zo blijkt ook uit de beschouwing betreffende de ontologie der opvoeding, is de in zijnauthenticiteit kennende, oordelende, en normatiefhandelende mens, Hij staat in de subjektobjektsfeerder 'Wirklichkeitsgerichtetheit' met een, in zijn ontdekkend en duidendontmoetendindewereldstaan, ontisch gegeven betekenis en dus waarheidontsluierende taak' (p. 95). Met dit woordengeweldopenbaart Imelman ons een wezenstrek van de opvoedingswerkelijkheid. Het is duidelijk, dat vanuiteen standpunt, zoals dat in 'Idolen en Idealen' ontwikkeld is, het oordeel over een dergelijke benade•"ingswijze zou zijn: zo moeten we het niet meer doen.Of in de woorden van Dickopp: 'Wer nun grundsätzlich ablehnt, dass solche Wesens und Seins'^ussagen vom Menschen möglich sind, wird einerPersonalen Pädagogik von vornherein abweisendgegenüberstehen müssen. Dass das Sein des Menschen zugängliche und erkennbare überzeitlichkonstante Seinsstrukturen hat, ist die transzendentale Grundlage für eine Personale Pädagogik überhaupt'. (K. H. Dickopp Die Krise der anthropologischen Begründung von Erziehung: 1973, p. 38). Op p. 71 stelt Imelman dat aan een (mijn?) wetenschapsopvatting een'weze/jjdiskussie vooraf dientte gaan. Wie ook maar enigermate thuis is op hetgebied van de grondslagen der sociale wetenschappen, weet dat een dergelijke opvatting reeds langachterhaald is. Als Imelman op p. 71 dan ook schrijftdat men de 'moderne Amerikaanse wetenschapstheoretici niet gelezen behoeft te hebben om teweten dat feiten theoriebepaald zijn', dan weet deingevoerde lezer dat Imelman deze Amerikaanse(maar ook Engelse en Duitse) literatuur niet (goed)gelezen heeft. Alsof de /?ojrPopperiaanse diskussieover de theoriegeladenheid van feiten zinvol te vergelijken valt met Strassers beschouwingen over decorrelativiteit van feit en methode (n.b.; methodischeidee) (S. Strasser Fenomenologie en empirischemenskunde, 1962, p. 117121). Imelman laat Strasser hier dan ook buikspreken. De verontrusting vanImelman over het feit dat Spiecker suggereert (n.b.,p. 71) dat de genoemde problematiek voor het eerstdoor 'moderne Amerikanen' aan de orde zou zijngesteld, hoeft men dus niet te serieus te nemen. Hetis in dit verband tekenend dat Imelman op p. 70vermeldt niet dieper in te willen gaan op allerieiwetenschapstheoretische problemen. In plaats vante spreken over 'wetenschap' geeft hij de voorkeuraan de term 'discipline'. Dat het spreken over 'discipline' toch geen voldoende garantie biedt niet tevervallen in wetenschapstheoretische naïeviteiten,demonstreert Imelman op p. 70: '... uitsprakenbinnen een disciplinaire discours (moeten) verwijzen(n.b.; S), en de verwijzing te beoordelen zijn;...'

Downloads

Gepubliceerd

2023-08-16

Nummer

Sectie

Artikel